School? Mèh!
De iPadlessen ten spijt blijkt m’n oudste zoon in z’n derde VWO-jaar toch nog een paar kilo lesboeken te moeten verstouwen. Dus zitten hij en ik in z’n kamer op de grond. Kaften is net als fietsen: je verleert het niet. Het eerste boek is even aanklooien, maar dan weet je het weer. Meten, vouwen, inknippen bij de rug, omvouwen, vastplakken en voilà.
“Hé, moet je zien”, zeg ik, terwijl ik de stapel sorteer. “Scheikunde!” Ik blader het boek door, het ruikt nog nieuw. Sterker nog, het ís nieuw. Vers van de pers. Vol wetenswaardige informatie, klaar om geabsorbeerd te worden door een leergierige geest. “Kijk dan”, herhaal ik enthousiast. Hij kijkt.
“Mèh.”
Natuurlijk. Voor deze veertien-, bijna vijftienjarige is alles ‘mèh’. Afhankelijk van de context houdt de betekenis daarvan het midden tussen ikweethetniet/vindikstom/hebikgeenzinin/boeitmeniet.
“Hoe vind je deze broek?” “Mèh.”
“We eten vanavond pasta.” “Mèh.”
“Kom je nou eindelijk je bed eens uit?” “Mèh.”
“En nu het licht uit, je moet slapen!” “Mèh.”
Als de wind goed staat, breidt z’n vocabulaire zich uit.
“En, hoe was je eerste dag?” “Gaat wel.”
“Heb je een leuke klas?” “Gaat wel.”
Enzovoort.
School is ‘mèh’ in het kwadraat. M’n zoon zucht en steunt zich door de week heen. Hij moppert op het vele huiswerk, op de onmogelijke toetsen en op de ‘stomme’ leerkrachten. Iedere week telt ‘ie af tot het vrijdag is. Het hele jaar door telt ‘ie af tot een vrije dag of vakantie.
Z’n drie jaar jongere broer telt ook af, in zalige onwetendheid. Nog een jaar, dan is ‘ie eindelijk groep acht-áf. Eindelijk naar de middelbare school!
“Gast”, begon z’n broer laatst met gevoel voor drama tegen hem, “het eerste jaar is wel oké, het tweede al minder en nu is er echt níks meer aan.”
Tegen zulke antireclame is geen pedagogisch kruid gewassen. Ik vertel ze dat onderwijs niet alleen een recht is, maar ook een voorrecht. Dat er genoeg kinderen zijn die maar wát graag naar school zouden willen gaan (‘Yeah right!’). Dat leren leuk is, vooral als je door krijgt hoe je het geleerde toe kunt passen. Dat zelfs mensen die vroeger de snelste route richting diploma namen, nu andere keuzes zouden maken als ze de kans hadden. En dat je echt niet – nee, écht niet – meer vrijheid zou hebben als je op je zestiende al een fulltime baan hebt.
Maar school blijft ‘mèh’.
En dat mag. Want zo gaat dat, als je tiener bent. Indertijd vonden wij, en dan bedoel ik zo ongeveer de voltallige atheneumklas waarin ik zelf zat, zes jaar lang alles wat er gebeurde op school min of meer belachelijk. Het rooster sloeg nergens op. Het stampen van bis-durch-für-gegen-ohne-um-entlang en aanverwante rijtjes was volkomen zinloos. Onverwachte overhoringen die dubbel meetelden waren gemeen. Zowat alles stelden we ter discussie. “Duitse zelfstandige naamwoorden schrijven we met een hoofdletter”, deelde mijn leraar Duits tijdens de eerste les mee. Assertief stak ik m’n vinger op. “Waarom? Wat een onzin!”
De docenten deden hun stinkende best, maar dat zagen we niet. School was stom. Zonde van je tijd. Punt.
Ondertussen deden we wel braaf wat er van ons verwacht werd en haalden we onze diploma’s. Een enkeling slaagde zelfs cum laude. Ik maak me dus vooralsnog geen zorgen, zolang m’n veertienjarige maar gehoorzaam studeert. En dat doet ‘ie. Al is het mèh-end.
Wat een lekker vlot lezend stuk Belinda! Zo herkenbaar vroeger bij mijn kinderen, nu bij m’n kleindochters! Boeie, geen flauw idee, ok, kweetniet zijn zo’n beetje de teksten die ik langs hoor komen.
Lieve groet Ria
Dank je Ria!